ven door A.H. van den Baar
In het eerste decennium van deze eeuw leek alles erop te wijzen dat Reinder van der Meulen, hoewel germanist, voor een loopbaan binnen de balto-slavistiek had gekozen. Hij had sinds 1900, naast Nederlandse en Duitse colleges, ook de colleges Russisch bij C.C. Uhlenbeck in Leiden gevolgd. Deze hoogleraar, zijn levenslange vriend en begeleider, voorzag hem in 1904 van een beurs voor aanvullende studie in Rusland. De eerste tekenen van een revolte tegen de tsaar deden Van der Meulen omkeren en zijn heil zoeken bij A. Leskien in Leipzig, waar hij diens colleges slavistiek volgde in 1905-1906.
Bij zijn terugkeer in Nederland, nog geen 25 jaar oud, promoveerde hij in 1907 cum laude bij Uhlenbeck op een Litouws onderwerp. Twee jaar daarna verscheen het werk waaraan hij zijn bekendheid vooral dankt en dat hem het predicaat homo unius libri [1] bezorgde.
Toen Van der Meulen de uitvoerige kritiek op zijn Scheepstermen door Anna Croiset van der Kop [2] in een Russisch tijdschrift gepubliceerd zag, was hij ten diepste gekrenkt. Een van haar kritiekpunten was dat het raadplegen van geschiedkundige bronnen bij de vaststelling van ety-mologieën zeker zo belangrijk was als het raadplegen van taalkundige. Hij vond haar kritiek onredelijk en verweerde zich met: ‘… zij heeft veel meer mogelijkheden gehad om in Rusland bronnenonderzoek te doen dan ik.’ Bovendien voerde hij ter verdediging aan dat niemand minder dan Vasmer toch maar zijn interpretaties van de herkomst van Russische scheepstermen in diens standaardwerk [3] had overgenomen.
Na zijn promotie accepteerde Van der Meulen een baan als leraar Nederlands en geschiedenis in Schiedam. Hij voelde zich daar allesbehalve op zijn plaats. Hij klaagde tegen Uhlenbeck over de onhandelbaarheid van de jeugd. Zijn vriend trachtte hem te troosten met de woorden: ‘… en bloc is het overal overal “tuig”. [4]
Rond het jaar 1910 werd er een voorlopig en nogal hardhandig einde gemaakt aan Van der Meulens hogere Slavische aspiraties. Tussen onder andere de Leidse Letterenfaculteit en Uhlenbeck werd fel strijd gevoerd om Van der Meulen als nummer één op de voordracht voor de nieuwe stoel voor balto-slavistiek te krijgen.
De faculteit leek al bij voorbaat besloten te hebben Nicolaas van Wijk [5] als haar kandidaat aan te bevelen. Op de nominatie verscheen Van der Meulen uiteindelijk als nummer twee.
Aan zijn leraarschap in Schiedam kwam al in 1912 een einde toen hij zich in de woorden van het WNT kon storten. Na het rumoer van ‘het tuig’ vormde de voorname stilte rond het WNT een milieu waar hij onbedreigd door ‘het rauwe leven’ meende te kunnen werken aan zijn hobby. Van der Meulen nam deel XIII, de letter R en stukken van deel [58] XIV, de letter S, voor zijn rekening. Naast zijn officiële werktijd besteedde hij elk vrij moment aan de etymologie en trachtte hij zijn bevindingen bij de woorden die hij voor het WNT behandelde in te voegen. Dit werd een strijdpunt tussen hem en de leiding en geleidelijk oorzaak van veel wrijving.
Tegen conflicten was Van der Meulen niet opgewassen, en zijn ongenoegen over de aanpak van het WNT was zeker een van de oorzaken dat hij herhaaldelijk overspannen raakte. In 1935 was zijn toestand zo ernstig dat hij de deur van het WNT achter zich dichtgooide en zich liet opnemen.
In de periode van 1935 tot 1946 heeft Van der Meulen geen werk in dienstverband verricht. Het bleef bij enkele bijlessen en wat registratiewerk in de Leidse universiteitsbibliotheek.
De studie van het woord heeft altijd Van der Meulens sterke voorkeur gehad en gehouden, en wat hij niet mocht verwerken in het WNT publiceerde hij in een reeks artikelen. Een groot deel van zijn ca. 75 publicaties [6] handelt hoofdzakelijk over de etymologie van Nederlandse woorden, al dan niet in relatie tot het Russisch. Het was op advies van Uhlenbeck dat de Nederlandse Akademie van Wetenschappen Van der Meulen voor zijn wetenschappelijke verdiensten in 1925 als lid accepteerde.
Van der Meulen besloot zijn serie artikelen in 1959 met het supplement op zijn Scheepstermen. In het voorwoord rept bij niet over Croisets kritiek op het eerste deel. Niettemin lijkt het of zij toch over zijn schouder heeft meegekeken als Van der Meulen in het voorwoord schrijft:…… bij de vaststelling van herkomst van woorden moet men niet alleen bij de taalkunde te rade gaan, maar ook bij de cultuurgeschiedenis.’ Een van de bronnen die hij, volgens Croiset, in zijn werk had verwaarloosd. Het supplement kreeg vooral kritiek van D. Tschiževskij [7]’ Hij verweet Van der Meulen dat al te schielijk door hem werd aangenomen dat het Russisch een woord uit het Nederlands zou hebben ontleend, terwijl hij niet onderzocht had of het wellicht zijn wortels in het Nederduits had.
Na het overlijden van N. van Wijk in 1941 was de stoel voor Balto-Slavisch in Leiden vacant geweest. Eindelijk zag Van der Meulen – intussen al 64 jaar – zijn jeugddroom in vervulling gaan. In 1946 werd hij uitverkoren de stoel te bezetten en in dat jaar trad hij in Leiden aan met een verhandeling Over het onderscheid levend en levenloos in de Slavische talen. [8]
In 1971 heb ik Van der Meulen na lang zoeken in Emmen teruggevonden. Men had hem daar opgeborgen in een grauw tehuis voor bejaarden en hem een piepklein kamertje toebedeeld. Zowel zijn vrouw als zijn zoon waren hem enkele jaren voor mijn bezoek ontvallen. Hij klaagde dat hij al zijn boeken had moeten verkopen wegens plaatsgebrek. Een geheel verlaten man die toch probeerde hoffelijk te [59] zijn voor zijn bezoeker. ‘Ik kan u helaas niets aanbieden… u weet hoe dat gaat in zo’n tehuis,’ verontschuldigde hij zich. Toen ik naar zijn mening over de kritiek van Anna Croiset op zijn Scheepstermen vroeg, bleek dat nog steeds een uiterst teer punt. Hij voelde zich onredelijk streng beoordeeld door iemand voor wie geen deur gesloten was gebleven door haar intensieve contacten, onder andere met de tsarenfamilie.
Ik had Van der Meulen al eens eerder ontmoet. In 1949 was de – misschien niet zo gelukkige – gedachte bij mij opgekomen mij verder met slavistiek te gaan bezighouden. Ik schreef Van der Meulen een vooral van achting getuigende brief. Ik mocht komen. Toen ik na een kleine vier uur treinen bij hem op de Witte Singel 67 in Leiden voor de deur stond, verscheen zijn lange grijze baard achter de smalle deuropening en stond hij mij te woord. Waarom moest ik zo nodig Russisch willen studeren? Wat moest ik daarmee? Het korte onderhoud in de open lucht eindigde met zijn intussen beroemd geworden woorden: ‘Gaat u maar naar collega Becker in Amsterdam, ik heb al vier studenten…’
Dit artikel werd eerder gepubliceerd in Trefwoord 13, Jaarboek lexicografie 1998-1999, 57-59. De originele nummering van de bladzijden staat tussen [ ].
- De Hollandsche zee- en scheepstermen in het Russisch, KNAW Nieuwe Reeks 10: 2, 1909.
- A.H. van den Baar, Dr. Anna Croiset van der Kop, 1859-1914, Jan M. Meijer Instituut voor Slavische Taal- en Letterkunde, Utrecht 1984.
- M. Vasmer, Russisch Etymologisches Wörterbuch, Heidelberg 1950-1958.
- Correspondentie bevindt zich bij de Stichting Anna Croiset van der Kop Fonds van de Afdeling Slavische Taal- en Letterkunde te Groningen.
- A.H. van de Baar, Nicolaas van Wijk, a collection of essays on his life and work, Amsterdam/ Atlanta Ga, Rodopi, 1988.
- Jos Schaeken, ‘Hollando-Slavica II: Reinder van der Meulen (1882-1972)’, in: Žurnal Seveqanin Jg. 4 no. 5. Uit de aldaar aanvullende publicatielijst blijkt dat in de door mij gepubliceerde opgave (in Beiträge zur Geschichte der Slawistik in Nichtslavischen Laendern, Wien 1986, p. 348 e.v.) een aanzienlijk aantal artikelen ontbreekt.
- Correspondentie bij de Stichting Anna Croiset van der Kop Fonds te Groningen.
- Het verschijnsel dat bij substantiva die een mannelijke persoon of een dier aanduiden de accusatief in het enk. en mv. en bij vrouwelijk en onzijdig alleen in het mv., dezelfde uitgang krijgen als de genitief.
* Met dank aan mevr. E. van der Meulen-Hoesen en prof.dr. C. van Schooneveld.
Geef een reactie